vrijdag 27 februari 2015

Douwe jongens Douwe - De bakpan is slecht en de vis is klein

De Islandais in de haven van Duinkerke
een Islandais 


Een episode uit de historie die de kust van Vlaanderen en Frans-Vlaanderen verbindt, is de Iseland-vaart. De visgronden rond het koude eiland leken onuitputtelijk, men kon op één dag duizenden kilo's vis (vooral kabeljauw) bovenhalen. Vanuit Gravelines, Duinkerke, Nieuwpoort en Oostende vertrokken de vissers voor 6 maanden. De bemanningen van de schepen waren ook internationaal, veel Vlamingen van hier scheepten in vanuit Gravelines
Vanuit de Noordzeehavens werd al eeuwen gevist op haring. Grote scholen haring zwemmen waar de Noordzee ondiep is, in de buurt van zandbanken bijvoorbeeld. In de winter beperkten de vissers zich tot 'daguitstapjes', in de zomer gaan ze verder op zoek (Doggerbank - Schotland) en bleven ze soms een paar dagen of weken op zee. 
Vanaf de negentiende eeuw is de kabeljauw de vis in de mode, kabeljauw zwemt op plaatsen waar de zee dieper is. Bretoenen gaan vissen in de streek van Groenland en Canada (Terre-Neuve). De vissers van Gravelines tot Oostende concentreren zich op de wateren rond IJsland.  Het schip wordt stilgelegd in zee om te vissen, een lang touw met daaraan twee haken wordt overboord gegooid. De vis wordt binnengehaald, kop en ingewanden worden er meteen uitgesneden. De schoongemaakte vis wordt in tonnen met zout bewaard. Hiervoor gebruiken de vissers van onze kusten wit zout dat gehaald wordt uit Portugal. Het witte zout is van betere kwaliteit dan het Noordzeezout dat de Bretoenen gebruikten. Het zorgt voor een betere bewaring van de vis. De vissers zelf mogen de afval in een eigen zoutvaatje bewaren. Terug in Duinkerke vormt dit visafval de voeding voor de eigen familie. 
De ijslandvaart gebeurt op schepen die uitgerust en betaald worden door wat men hier “de armateurs” (de reders) noemt. Bepaalde families zullen met deze ijslandvaart fortuin maken. Ook de scheepsbouwwerven en de fabrikanten van zeildoek in Duinkerke doen goede zaken. Op het hoogtepunt van de Islandvaart kunnen de scheepswerven van Duinkerke amper volgen, tussen 1850 en 1870 vertrekken meer dan honderd schepen met telkens veertien tot achttien man aan boord.

Maar voor de vissers aan boord is het zelden feest. De rijke visgronden liggen in een stormachtig gebied. Storm, regen, wind en ijs zijn dagelijkse kost. Heel wat ijslandvaarders overleven de tocht niet. Sommige jaren zijn werkelijk catastrofaal. In 1839 verdwijnen 185 Duinkerkse vissers in de golven en in 1888 zijn dat er 165.  Voor het vertrek vieren de vissers feest, het is misschien de laatste keer dat ze kunnen feest vieren. Dit feest voor het vertrek, is de oorsprong van het Duinkerkse carnaval. De eerste bende van het carnaval was de Vischers-bende. 



Scheepsjongetjes moesten al van heel jong leren hoe ze moesten vissen. Vanaf hun tiende gingen ze als mousse (leerling-visser) aan boord van de Island-schepen. Vanaf hun veertiende waren ze novice en op 18 matroos-visser. Vaak waren alle mannen van een familie of wijk samen op een schip wat rampzalige gevolgen had als zo'n schip zonk. In 1888 veegt een storm 8 mannen van de familie Marteel weg.
Gedurende de zes maanden is er geen contact met de familie mogelijk. Het is pas als het schip de haven terug binnenvaart dat de vrouwen weten of de mannen het overleefd hebben. Het terugzien op de kade is dan ook elke keer een emotionele bedoening. 
de Vissersvrouwen wachten op hun mannen

Op veertien dagen tijd komen alle schepen terug in Duinkerke aan, de haven ligt vol schepen, tonnen met kabeljauw staan overal. Terwijl de vissers uitrusten en genieten van het thuis zijn, is het hard werken voor de scheepsherstellers om de schepen terug in orde te krijgen voor de volgende campagne. 
De vissers worden na de reis betaald, een deel van het loon is vast, een ander deel hangt af van de opbrengst van het jaar.


Het einde van de bloei van de Islandvaart in Duinkerke en omgeving komt er vanaf 1880 als grotere schepen kabeljauw aanvoeren in ijs en niet langer in zout. Voor de eerste wereldoorlog telt de Duinkerkse vloot nog 21 schepen. Na de oorlog verlegt wat rest van de Island-activiteit zich helemaal naar Gravelines. 

In de Vlaamse traditie en in de traditie van Duinkerke en Gravelines zijn een aantal liederen bewaard gebleven die vertellen over de Islandvaart. Een ervan vertelt over het harde leven aan boord. Douwe, jongens, douwe! Dat roepen de mannen naar elkaar. 


Heel wat van de info voor dit artikel heb ik gehaald op deze website/